Deze richtlijn gaat niet alleen over ‘verslaving’, oftewel een ernstige stoornis in het gebruik van middelen (alcohol, drugs, tabak), maar ook over het voorstadium hiervan: die mate van middelengebruik waarbij verslaving op de loer ligt. Dit wordt in deze richtlijn ‘risicovol middelengebruik’ genoemd. Het betreft die mate van middelengebruik (gerelateerd aan leeftijd en andere factoren) waarbij een jeugdige het risico loopt te gaan disfunctioneren in zijn dagelijks leven of, erger nog, een verslaving te ontwikkelen of in zijn algehele ontwikkeling gestoord te raken.
Het roken van tabak is sterk verslavend en zeer schadelijk voor de gezondheid. In deze richtlijn wordt roken echter vooral besproken als risicofactor voor andere verslavingen. Uit de literatuur is bekend dat het op zeer jonge leeftijd roken van tabak voorspellend is voor latere problemen met middelen (met name cannabisgebruik). In Screenen op middelengebruik is daarom te lezen dat, wanneer jeugdigen in de jeugdhulp en jeugdbescherming starten met roken, direct moet worden ingegrepen.
Deze afbakening betekent dat de richtlijn niet gaat over andere verslavingen (zoals eet-, gokken-, game- of internetverslaving). Hoewel screening, diagnostiek en interventies van deze andere verslavingen mogelijk overlap vertonen met stoornissen in het gebruik van middelen, ontbrak het de werkgroep aan tijd en geld om gefundeerd uitspraken te kunnen doen over deze andere vormen van verslaving.
In het vervolg van deze richtlijn gebruiken we de verzamelterm ‘problematisch middelengebruik’ wanneer we 1) in algemene zin doelen op risicovol gebruik van middelen, of 2) spreken van een stoornis in het gebruik van middelen, volgens de DSM-5 (die voor wat betreft deze problematiek overeenkomt met het Classificatiesysteem voor de Aard van de Problematiek van cliënten in de Jeugdhulp [CAP-J]). Hieronder gaan we nader in op deze twee kernbegrippen.
Bij risicovol middelengebruik is er nog geen sprake van een stoornis in het gebruik van middelen, maar zijn er signalen en/of symptomen die wijzen op een verhoogd risico op het ontstaan van zo’n stoornis. Bij jeugdigen in de jeugdhulp en jeugdbescherming is gebruik in vergelijking tot jeugdigen in de algemene bevolking veel sneller riskant, omdat bij deze jeugdigen vrijwel altijd meerdere risicofactoren voor verslaving aanwezig zijn.
Om vast te stellen of het middelengebruik dermate risicovol is dat verdere diagnostiek en monitoring nodig is, wordt gekeken naar:
de hoeveelheid middelen en frequentie van het gebruik, rekening houdend met de leeftijd;
de motieven, omstandigheden en gevolgen van het middelengebruik.
Deze informatiebronnen zijn nodig om uit kunnen maken of verdere acties van de jeugdprofessional nodig zijn (zie hoofdstukken 2 en 4). Roken op zeer jonge leeftijd behoeft altijd aandacht, omdat het risico dan groot is dat de jeugdige ook problemen met middelen (met name cannabisgebruik) of andere (gedrags)problemen ontwikkelt of al ontwikkeld heeft.
Bij de diagnose ‘stoornis in het gebruik van middelen’ gaat het om:
Van al deze kenmerken wordt psychische afhankelijkheid tegenwoordig gezien als het centrale kenmerk. Volgens de DSM-5 moet iemand voldoen aan twee of meer van elf criteria binnen een periode van twaalf maanden om de diagnose ‘stoornis in het gebruik van middelen’ te krijgen. Deze criteria omvatten onder meer het optreden van gewenning, het verlangen naar gebruik van het middel (craving) en het gebruik van een middel om ontwenningsverschijnselen tegen te gaan.