Ondersteun de ouders bij:
het krijgen van een realistische kijk op middelengebruik, onder andere door ze te informeren over experimenteergedrag, problematisch gebruik en verslaving;
het verzamelen van informatie. Wijs ouders op online informatiebronnen zoals de Alcoholinfolijn en de Drugsinfolijn waarmee ouders (en jeugdigen) anoniem kunnen bellen en chatten;
het verkrijgen van handvatten om met hun kind over middelengebruik te praten, ook als een jeugdige (nog) niet in aanraking komt met middelen. Wijs op websites als hoepakjijdataan.nl, www.uwkindenalcohol.nl, www.uwkindenroken.nl en www.uwkindenblowen.nl
In de samenwerking kan een hulpverlener voor een dilemma komen te staan. In de praktijk komt het namelijk regelmatig voor dat een minderjarige niet wil dat de ouders op de hoogte gesteld worden van het middelengebruik, terwijl de ouders er recht op hebben hierover geïnformeerd te worden. Hulpverleners hebben dus enerzijds te maken met (medische) geheimhoudingsplicht, maar ouders hebben op grond van het Nederlandse recht in beginsel recht op informatie over de gezondheidstoestand en de behandeling van hun minderjarige kind onder de zestien jaar (artikel 7:488 lid 1 jo. artikel 7:457 lid 3 BW). Voor minderjarigen onder de zestien jaar moeten ouders met gezag namelijk toestemming geven voor een geneeskundige behandelingsovereenkomst (artikel 7:450 lid 2 BW). Deze toestemming moeten ouders weloverwogen kunnen verlenen, waartoe adequate informatie van de kant van de hulpverlener noodzakelijk is.
Wanneer een jongere in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar niet wil dat informatie wordt verstrekt (deze jongeren kunnen ook weigeren om toestemming te geven) moet worden afgewogen of de jongere zwaarwegende belangen heeft die dit rechtvaardigen ten aanzien van de ouder zonder gezag (ex artikel 1:377c BW). Aangezien voor jeugdigen jonger dan zestien jaar de toestemming van de ouders voor een behandeling vereist is (artikel 7:457 lid 3 jo. 7:450 BW) moet aan de ouders wel informatie worden verstrekt.
In de wet staat dat de hulpverlener het inlichten van ouders/voogden achterwege mag laten als dat in strijd zou zijn met goed hulpverlenerschap, bijvoorbeeld als het informeren van de ouders/voogden in strijd is met het belang van de jeugdige (artikel 7:457 lid 3 jo. artikel 7:453 BW). Het informeren van ouders/voogden kan achterwege blijven als de informatieverstrekking de behandelrelatie zou benadelen. Bijvoorbeeld in het geval van een psychiatrische behandeling van de jeugdige, die verband houdt met de problematische relatie met de ouders/voogden. Het informeren van ouders/voogden mag eveneens achterwege blijven als de jeugdige daar uitdrukkelijk om vraagt. Ook hier moet als goed hulpverlener worden gehandeld. Dit betekent dat hulpverleners vanaf de intake met jongeren moeten bespreken (soms onderhandelen) wat wel of niet aan de ouders of verzorgers verteld wordt en ook ‘wie wat wanneer’ vertelt.
Voor een jongere van zestien jaar of ouder geldt dat hij toestemming moet geven om informatie te verstrekken (artikel 7:447 jo. 7:457 BW). Het maakt daarbij niet uit of de ouder het gezag heeft of niet.
Naast het opstarten en uitvoeren van behandelafspraken is het ook van belang de voortgang te evalueren, en indien mogelijk de behandeling af te sluiten. Daarbij wordt geadviseerd om na te gaan of de jeugdige steun ervaart van zijn omgeving om het gewenste gedrag vol te houden. Daarnaast doet de hulpverlener er goed aan met de jeugdige te praten over zijn motivatie te bespreken, en te bespreken wat de jeugdige doet in situaties waarin de drang bestaat om te gebruiken.
In Behandelinterventies komt aan de orde dat een integraal aanbod, waarin jeugdhulp (inclusief jeugd-ggz) en verslavingszorg onder één dak worden aangeboden, wenselijk is. Wanneer het integrale aanbod nog niet haalbaar is, is het raadzaam om te werken met aandachtsfunctionarissen. Dit alles om problematisch middelengebruik zo vroeg mogelijk te signaleren en aan te pakken. De daadwerkelijke diagnose van middelengebonden stoornissen wordt gesteld door een verslavingsdeskundige uit de verslavingszorg. Is er sprake van zo’n stoornis, dan is de verslavingszorg ook verantwoordelijk voor de behandeling ervan. Het is essentieel om te weten wie wat doet zodat de taken goed op elkaar kunnen worden afgestemd.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij verwijzing naar de verslavingszorg noodzakelijk is. De werkgroep stelt hiertoe de volgende indicaties voor:
ernstige onthoudingsverschijnselen bij stoppen of minderen van gebruik;
ernstig, herhaaldelijk agressief gedrag, samenhangend met middelengebruik;
ernstige symptomen van psychopathologie in combinatie met een stoornis in het gebruik van middelen, zoals psychotische symptomen.
In de samenwerking tussen jeugdverslavingszorg en jeugdhulp en jeugdbescherming is het stoplichtmodel een bekend hulpmiddel om inzichtelijk te maken welke vervolgstappen nodig zijn om problemen rond het middelengebruik van de jeugdige te verminderen of te voorkomen.
Op basis van de besproken criteria in Definities, concepten en afbakening kunnen we dit stoplichtmodel als volgt invullen:
Groen
Het gebruik overschrijdt de leeftijdsgebonden normen niet.
Oranje
Het gebruik overschrijdt de leeftijdsgebonden normen.
Rood
De jeugdige heeft een stoornis in het gebruik van middelen.
Wat betekent het wanneer het middelengebruik van een jeugdige een groen, oranje of rood label krijgt?
Groen
In de begeleiding van jeugdigen die het groene label krijgen, speelt positieve feedback een belangrijke rol. In de motiverende gespreksvoering komt vooral naar voren wat een jeugdige wil bereiken en hoe middelengebruik hiermee kan interfereren. Jeugdigen worden voorgelicht over de verschillende aspecten van middelengebruik door middel van folders, websites en groepsvoorlichting.
Oranje
Bij jeugdigen die een oranje label krijgen, zal in de individuele begeleiding expliciet aandacht besteed worden aan het middelengebruik. Door middel van motiverende gesprekvoering gaan jeugdigen samen met de hulpverlener op zoek naar argumenten om het middelengebruik te ontmoedigen. Bij deze jeugdigen zal altijd een verslavingsdeskundige geconsulteerd worden voor de inzet van geïndiceerde preventie. Ook deze jeugdigen worden voorgelicht over de verschillende aspecten van middelengebruik door middel van folders, websites en groepsvoorlichting.
Rood
Bij jeugdigen die het rode label krijgen, zal aangestuurd worden op behandeling door de verslavingszorg. Veelal zullen jeugdigen tot zo’n behandeling gestimuleerd moeten worden. In de individuele begeleiding is behandeling door de verslavingszorg dan ook expliciet onderwerp van gesprek. Voor deze jeugdigen wordt altijd een verslavingsdeskundige geconsulteerd. Jeugdhulp, jeugdbescherming en verslavingszorg beslissen in overleg met de jeugdige en de ouders waar de behandeling plaats kan vinden. Ze halen – wanneer mogelijk – de behandeling de jeugdhulporganisatie binnen.
Ook deze jeugdigen worden voorgelicht over de verschillende aspecten van middelengebruik door middel van folders, websites en groepsvoorlichting.
Gedogen of negeren van het gebruik is geen optie; het weigeren van verdere begeleiding of behandeling evenmin. Ontslag uit de jeugdhulporganisatie bij middelengebruik is onwenselijk: de reden waarom de jeugdige zorg nodig heeft, wordt dan immers de reden voor ontslag. Voor het welzijn van de jeugdige is het een voorwaarde dat de jeugdige een veilige basis heeft. De kunst is een middenweg te vinden tussen verbieden, het bespreken van het gebruik en begrip tonen voor de jeugdige. Kortom: “Je mag niet blowen, maar je wordt niet gelijk op straat gezet als je een keer gebruikt.” Een gesprek moet altijd mogelijk zijn en het startpunt vormen van een traject waarin het motiveren van de jeugdige centraal staat. Dit is vaak een zaak van lange adem. Ook na het starten van een behandeling is veel geduld van alle betrokkenen nodig, omdat het proces van minderen of stoppen met alcohol- of drugsgebruik met vallen en opstaan verloopt. In de praktijk blijken de hulpverleners nogal eens aan te lopen tegen het spanningsveld tussen handhaven en sanctioneren enerzijds, en het open gesprek gaande houden plus de wens om gedrag vooral positief te bekrachtigen anderzijds.
Sommige jeugdigen blijken moeilijk te handhaven in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Bepalend zijn de begeleidbaarheid of behandelbaarheid van de jeugdige en de gevolgen van zijn gedrag voor de groep. Jeugdigen blijken moeilijk te handhaven wanneer er – na herhaalde waarschuwingen, niet nagekomen afspraken en (behandel)interventies – sprake is van:
Dergelijke jeugdigen dienen in een regionale zorgconferentie te worden besproken waar alle betrokkenen en relevante partijen aan tafel zitten. Het idee hierachter is dat zo alle relevante expertise wordt samengebracht en alle betrokkenen gezamenlijk de verantwoordelijkheid dragen. De jeugdige moet immers onderdak hebben om in de verslavingszorg of GGZ te kunnen worden behandeld. De jeugdige kan eerst naar een detox-afdeling, maar zal daarna ergens moeten verblijven. Geschikte RIBW-plaatsen zijn schaars. En als eenmaal bekend is dat een jeugdige verslaafd is, dan is hij bijna nergens meer welkom.