Middelengebruik

Middelengebruik

Afbakening

Deze richtlijn gaat niet alleen over het omgaan met ‘verslaving’, oftewel een stoornis in het gebruik van een (of meerdere) middelen (alcohol, drugs), maar ook over de voorstadia hiervan: van experimenteergedrag tot overmatig en problematisch gebruik.

Verschillende fasen van een verslaving

Experimenteergredrag
Eenmalig of incidenteel gebruik. De jongere gebruikt op een feestje, om erbij te horen of uit nieuwsgierigheid. De jongere gebruikt af en toe of een enkele keer.

Sociaal/recreatief gebruik
De jongere gebruikt op gepaste gelegenheden en ter ontspanning. Er is geen effect op werk, hobby’s of studie.

Overmatig en problematisch gebruik
Frequent en aanzienlijk gebruik, ook op ongepaste momenten. De jongere gebruikt bijvoorbeeld om zich beter te voelen, om niet aan problemen te denken. Het gebruik begint allerlei problemen op te leveren. Zorgen en vragen van de omgeving nemen toe.

Afhankelijkheid/verslaving
De jongere is dagelijks veel bezig met het denken aan of het gebruiken van middelen. Heeft (grote) problemen op het gebied van school, werk, vrienden, relaties, hobby’s, gezondheid, et cetera. Gebruiken is de manier geworden om met deze problemen om te gaan. Het lukt niet meer om zelf te stoppen.

Bij problematisch middelengebruik is er nog geen sprake van een stoornis in het gebruik van middelen. Er zijn in deze fase wel signalen en/of symptomen die wijzen op een verhoogd risico op het ontstaan van zo’n stoornis. Bij jongeren die ondersteund worden vanuit de jeugdhulp en jeugdbescherming is gebruik sneller riskant, omdat ze meer risico lopen op verslaving.

Om vast te stellen of het middelengebruik dermate problematisch is dat verdere diagnostiek en monitoring nodig is, wordt gekeken naar:

  • de hoeveelheid middelen en frequentie van het gebruik, rekening houdend met de leeftijd;
  • de motieven, omstandigheden en gevolgen van het middelengebruik (Hendriks et al., 2014). Deze informatiebronnen zijn nodig om te bepalen of verdere acties van de jeugdprofessional nodig zijn (zie hoofdstuk 4).

Deze richtlijn gaat in op verslavingsproblematiek met betrekking tot middelen, en niet op andere type verslaving zoals eet-, gok-, game- of internetverslaving. Het is wel mogelijk dat screening, diagnostiek en interventies van deze andere verslavingen overlap vertonen met stoornissen in het gebruik van middelen. Meer informatie over deze onderwerpen is bijvoorbeeld te vinden op de sites van het Nederlands Jeugdinstituut (gamen en mediagebruik), in het kennisdossier van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie(eetverslaving, gok-, game- en internetverslaving) en in de GGZ Standaarden (eetstoornissen).

Reageer!