De meeste kinderen en jongeren hebben wel eens een grote mond, worden boos als ze hun zin niet krijgen of geven een andere jeugdige wel eens een tik. Dit gedrag is storend, maar hoort bij kinderen en jongeren, zeker in sommige ontwikkelingsfasen. Zo komt slaan, schoppen en bijten bij tweejarigen vaak voor, maar neemt dit gedrag vanaf de leeftijd van drie jaar af. Dat geldt ook voor slecht luisteren. Met de leeftijd neemt storend gedrag af, maar ook bij zich gunstig ontwikkelende kinderen komt het regelmatig voor: bij kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar iedere anderhalve minuut en bij kinderen van vijf à zes jaar iedere tweeëneenhalve minuut. Dit loopt geleidelijk af naar eens in de tien minuten op de leeftijd van veertien jaar. Storend gedrag is pas zorgwekkend als het duidelijk nadelige gevolgen heeft voor de cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling van het kind of de jongere zelf of voor zijn omgeving.
Er zijn verschillende typen storend gedrag. In onderstaand overzicht zijn per type voorbeelden gegeven.
Voorbeelden:
Voorbeelden:
Voorbeelden:
Voorbeelden:
Voorbeelden:
We spreken pas van ernstige gedragsproblemen wanneer één of meerdere typen storend gedrag gedurende enkele maanden voorkomen met bovendien duidelijk nadelige gevolgen voor de jeugdige of de omgeving. De verschillende typen storend gedrag kunnen verschillen in ernst. Een inschatting van de mate van ernst wordt gemaakt op basis van de volgende invalshoeken:
de duur van de problematiek (hoe langer het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);
de frequentie van het gedrag (hoe vaker het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);
het aantal situaties waarin het gedrag voorkomt (als gedrag in meerdere situaties voorkomt – thuis, school, vrienden, sportclub – is het ernstiger);
het aantal verschillende typen storend gedrag (hoe meer typen, des te ernstiger);
het samen vóórkomen van het storende gedrag met andere problemen;
het aantal en de ernst van de nadelige gevolgen en hoe deze worden ervaren door de jeugdige, zijn gezin en zijn bredere omgeving.
Deze laatste invalshoek is de belangrijkste. Kunnen de ouders het opstandige gedrag en de driftbuien van hun kind nog aan? Komen andere kinderen nog wel spelen? Heeft de leerkracht er nog wel vertrouwen in dat het op school zal lukken, gezien de ruzies met leeftijdgenoten in de pauze op het schoolplein? Hebben de ouders het gevoel nog invloed te hebben op de jongere? Weten ouders nog wat de jongere buitenshuis doet, wie zijn vrienden zijn en welke risico’s hij loopt?
Het is belangrijk dat de jeugdprofessional die met ouders en/of jeugdige het gedrag in kaart brengt op de hoogte is van de ontwikkelings- en opvoedingsopgaven in de kindertijd en de adolescentiefase, en de belangrijke aandachtspunten in het beoordelen van de aard en ernst van gedragsproblemen kent. Om volledig inzicht te krijgen in de situatie van de jeugdige en wat hij nodig heeft, verdient het aanbeveling om indien nodig multidisciplinair samen te werken.
Kinderen en jongeren met ernstige gedragsproblemen hebben meer kans op allerlei problemen op het gebied van school, opleiding en werk, op sociaal gebied en rondom risicovol gedrag (criminaliteit), druggebruik, de ontwikkeling van een vijandig wereldbeeld en de ontwikkeling van verschillende psychiatrische aandoeningen (zie de onderbouwing bij deze richtlijn voor een toelichting hierop).
Bij kinderen en jongeren met duidelijk ernstige gedragsproblemen kan na onderzoek blijken dat er sprake is van een psychiatrische aandoening of stoornis, zoals de oppositioneel opstandige stoornis of de normoverschrijdende gedragsstoornis. De kenmerken of criteria van een stoornis zijn heel precies omschreven. Er komen meerdere typen storend gedrag voor. Deze komen minstens zes maanden voor bij de oppositioneel opstandige stoornis (ODD) en één jaar bij de normoverschrijdende gedragsstoornis (CD). Kenmerkend voor de oppositioneel opstandige stoornis zijn dwars en opstandig gedrag, anderen ergeren, en boos, prikkelbaar en driftig gedrag. Kenmerkend voor de normoverschrijdende gedragsstoornis zijn agressief en antisociaal gedrag.
Bij kinderen en jongeren met één van beide stoornissen kan tegelijkertijd ook een andere stoornis voorkomen. De meest voorkomende comorbide stoornis is de aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitsstoornis (ADHD). Andere comorbide stoornissen zijn: middelen-gerelateerde en verslavingsstoornissen, stemmingsstoornissen (waaronder de persisterende depressieve stoornis of dysthymie), angststoornissen (waaronder de separatiestoornis, sociale angststoornis en gegeneraliseerde angststoornis) en hechtingsstoornissen. Ook een licht verstandelijke beperking (LVB), specifieke leerstoornis en taalstoornis kunnen tegelijk voorkomen.
Wil je hier op reageren of heb je vragen? Neem dan contact met ons op.