Dyslexie

5. Aanpak lees- en/of spellingproblemen bij meer- en anderstaligen

Inleiding

Het onderwijs wordt geconfronteerd met een grote talige en culturele diversiteit die naar verwachting steeds verder zal toenemen. Een groot aantal leraren geeft les aan jeugdigen die het Nederlands niet als moedertaal hebben geleerd. Professionals in het onderwijs vinden het dikwijls lastig om lees- en/of spellingproblemen bij meer- en anderstalige jeugdigen te signaleren. Het is één van de knelpunten die zijn benoemd als basis voor deze richtlijn.

In dit hoofdstuk wordt van meertaligheid gesproken als jeugdigen een of meer andere talen spreken. Het kan gaan om jeugdigen die naast Nederlands ook een andere taal spreken, maar ook om jeugdigen die een andere thuistaal hebben maar al wel van jongs af aan en voor de start met formeel leesonderwijs aan het Nederlands zijn blootgesteld. Van anderstaligheid wordt in dit hoofdstuk gesproken als jeugdigen een moedertaal anders dan het Nederlands hebben en niet eerder dan op school met het Nederlands in aanraking zijn gekomen. Hoewel deze twee begrippen worden gehanteerd, is er geen strikt onderscheid. In het hoofdstuk wordt overkoepelend ook van (tweede)taalleerders gesproken. In het algemeen geldt dat meer- en anderstaligen veel variatie laten zien in de snelheid en het gemak waarmee ze zich een tweede taal eigen maken en het taalniveau dat ze uiteindelijk behalen. Allerlei factoren spelen daarbij een rol, zoals bijvoorbeeld leeftijd.

De grote individuele verschillen bemoeilijken het signaleren van lees- en/of spellingproblemen. Bij meer- en anderstalige jeugdigen vinden lees- en spellingspecialisten in het onderwijs het dikwijls lastig om lees- en/of spellingproblemen die los staan van het taalverwervingsproces te signaleren. Bij meertalige jeugdigen (met migratieachtergrond) wordt de mogelijkheid van dyslexie vaker over het hoofd gezien en deze jeugdigen lijken minder gebruik te maken van de specialistische dyslexiezorg. Met andere woorden: er is wellicht sprake van ondersignalering en onderdiagnose. Deels kan dit worden verklaard vanuit de thuisomgeving. Ouders die het Nederlands beperkt beheersen ervaren meer drempels om hulp te zoeken. Ook merken ouders dan vaak niet op dat hun kind problemen met lezen en/of spellen heeft. Het belang dat men hecht aan lezen en schrijven kan ook cultureel bepaald zijn en op het hebben van een beperking als dyslexie kan een stigma rusten. Uit onderzoek blijkt echter dat de belangrijkste factor voor onderdiagnose het laag aantal doorverwijzingen vanuit de scholen zelf is. De lees- en/of spellingproblemen worden vaak ten onrechte gezien als het gevolg van een taalachterstand of problemen in de verwerving van Nederlands als tweede taal. Lees- en/of spellingproblemen worden niet of laat opgemerkt, waardoor jeugdigen niet de begeleiding en ondersteuning in onderwijs en/of zorg krijgen die ze nodig hebben. Naast onderdiagnose komt ook overdiagnose voor. Daarvan is sprake als er een vermoeden van dyslexie is, hoewel de leesmoeilijkheden terug te brengen zijn tot een nog onvoldoende taalvaardigheid. De tijd die anderstalige jeugdigen nodig hebben om het fonologische en orthografische systeem van het Nederlands eigen te maken kan per individu sterk verschillen. Voor een aantal jeugdigen betekent dit dat ze een langere periode van intensieve instructie nodig hebben, zonder dat er sprake is van dyslexie.

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op een aantal uitgangsvragen. Onderzoek naar taalverwerving en leesontwikkeling bij meer- en anderstaligen neemt toe, maar is nog altijd minder vaak onderzocht dan bij moedertaalsprekers. Het merendeel van de studies is gericht op de ontwikkeling van taal- en leesvaardigheden bij meertalige jonge kinderen, dikwijls met een migratieachtergrond. Veel onderzoek komt uit Engelstalige landen. Slechts zelden is het onderzoek specifiek op leesproblemen of dyslexie gericht.

De overdracht tussen moedertaal en tweede taal
Reageer!