Stemmingsproblemen

2. Risico- en instandhoudende factoren

Welke factoren zijn er?

In de literatuur is een groot aantal risicofactoren, in stand houdende en beschermende factoren met betrekking tot stemmingsproblemen beschreven. Deze factoren betreffen de leefomgeving of school, de ouders of het gezin, en het kind zelf. Ze omvatten ook levensgebeurtenissen. Risicofactoren en in stand houdende factoren zijn factoren die een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de jeugdige. Beschermende factoren kunnen de invloed van risicofactoren beperken. Bekend is dat de interactie tussen erfelijke en omgevingsfactoren (zoals psychosociale omstandigheden of levensgebeurtenissen) het risico op het ontwikkelen van een stemmingsstoornis vergroot, maar dat dit interactie-effect door beschermende factoren kan worden afgezwakt. In tabel 1 worden voorbeelden van risicofactoren, in stand houdende factoren en beschermende factoren genoemd. De genoemde risicofactoren geven aanleiding alert te zijn, maar ze geven niet altijd een directe oorzakelijkheid weer – ze  kunnen zowel oorzaak als gevolg zijn. Er is nooit slechts één oorzaak, maar er is sprake van een wisselwerking tussen allerlei risicofactoren.

Meestal zijn het twee of drie psychosociale risicofactoren die leiden tot een eerste depressieve episode.

Levensgebeurtenissen, zoals het verlies van een ouder of ander familielid, echtscheiding van de ouders, verhuizing of wisseling van school, ernstige ziekte en mishandeling of seksueel misbruik, zijn belangrijke ontwrichtende factoren. Bij jeugdigen met een hoog risico op een depressie is een levensgebeurtenis in vijftig tot zeventig procent van de gevallen de directe aanleiding voor een acute depressie.

Een aantal van deze risicofactoren komt voor bij kwetsbare groepen met recht op bijzondere zorg die zijn aangewezen in het internationale jeugdrecht: kinderen met een handicap, kinderen die slachtoffer zijn van geweld, vluchtelingenkinderen en kinderen die in Nederland verblijven zonder verblijfsvergunning (ongedocumenteerde kinderen).

Het is belangrijk te weten welke risicofactoren, in stand houdende en beschermende factoren een rol spelen in het ontstaan en in stand houden van stemmingsproblemen. Veel factoren zijn niet direct zichtbaar waardoor het voor de jeugdprofessional lastig is ze te signaleren. Het is dan ook van belang gericht naar de aanwezigheid van zulke factoren te vragen. De risicofactoren, in

stand houdende en beschermende factoren waarop invloed uitgeoefend kan worden, vormen aangrijpingspunten voor tijdige ondersteuning van jeugdigen. Interventies hebben als doel de invloed van risicofactoren en in stand houdende factoren te beperken en de invloed van beschermende factoren te versterken.  Hiermee wordt beoogd stemmingsproblemen te voorkomen, dan wel verergering van stemmingsproblemen tegen te gaan.

De volgende richtlijnen kunnen worden geraadpleegd:

… Meer

Risico-, in stand houdende en beschermende factoren voor stemmingsproblemen

Jeugdige

Risico- en in stand houdende factoren

  • geremd of juist snel boos, angstige of verdrietige reactie op omgevingsprikkels;
  • extravert met afwijzende houding van ouders op storend gedrag;
  • negatieve cognitieve stijl (ervaringen worden negatief geïnterpreteerd);
  • negatieve attributiestijl (negatief omgaan met stress, plakt direct negatieve labels);
  • laag zelfbeeld;
  • puberteit, met name bij meisjes;
  • eerdere depressieve perioden;
  • comorbide psychische problematiek;
  • chronische somatische ziekte, chronische pijn;
  • slaapproblemen;
  • genetische factoren;
  • hoge intelligentie;
  • beperkte cognitieve vaardigheden;
  • beperkte copingvaardigheden;
  • hoge sensitiviteit;
  • negatieve benadering door omgeving;
  • leerproblemen;
  • traumatische ervaringen (ernstige levensgebeurtenissen);
  • onveilige hechting.

Beschermende factoren

  • veilige hechting;
  • hoge intelligentie;
  • zelfinzicht, zelfwaardering, zelfvertrouwen;
  • kennis over depressie en mogelijkheden voor hulp;
  • gemakkelijke persoonlijkheid;
  • betekenisvolle contacten, goede sociale en communicatieve vaardigheden, open communicatie;
  • gevoel van controle of gevoel iets te kunnen bereiken (‘mastery’);
  • plannen van en deelnemen aan plezierige activiteiten;
  • goede lichamelijke gezondheid;
  • fysiek actief, doet aan sport;
  • heldere kijk op psychische problemen ouder(s);
  • vaardigheden om met problemen om te gaan; helpende copingvaardigheden; weerbaarheid, veerkracht, humor.

Ouder en gezin

Risico- en in stand houdende factoren

  • angst- of stemmingsstoornis (door genetische belasting, door ongunstig opvoedings- en gezinsklimaat of door kopieergedrag van het kind) of andere psychische aandoening bij een ouder;
  • overmatig beschermende, kritische, autoritaire of verwaarlozende opvoedingsstijl;
  • relatieproblemen of ruzies tussen de ouders;
  • ouder/gezinslid met chronische ziekte

Beschermende factoren

  • ten minste één steunende ouder;
  • positief, ondersteunend gezinsklimaat;
  • weinig ruzie in het gezin;
  • goede onderlinge relatie tussen de ouders.

 Sociale omgeving en school

Risico- en in stand houdende factoren

  • laag inkomen, slechte behuizing, woonachtig in een slechte buurt;
  • dakloos, thuisloos, vluchtelingenkind of asielzoeker zijn;
  • weinig sociale steun, veel eenzaamheid, weinig goede vriendschappen;
  • negatief worden benaderd door de omgeving;
  • leerproblemen of problemen met leerkracht;
  • uitsluiting en gepest worden;
  • lage sociaaleconomische status;
  • levensgebeurtenissen.

Beschermende factoren  

  • steun uit de omgeving;
  • positieve schoolervaringen;
  • deelname aan sport, club- of verenigingsleven;
  • goede en stimulerende contacten.

Gamen en stemming

Gamen kan zowel positieve als negatieve invloed op de stemming hebben. Voor de meeste gamers is gamen een leuke hobby. Een beperkt aantal uren gamen per dag kan zelfs gezondheidsvoordelen hebben. Gamen kan bijvoorbeeld zorgen voor ontspanning, meer zelfvertrouwen en positieve emoties, ontwikkeling in emotieregulatie en meer sociaal contact met anderen.

Voor een kleine groep jongeren (2 tot 4% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs, of 4 tot 7% van de jongens) levert het gamen naast voordelen ook problemen op. Zo komt in onderzoek naar voren dat jongeren die problematisch gamen vaker negatieve emoties en psychosociale problemen hebben. Ze hebben vaker last van frustratie, stress en depressieve gevoelens en zijn minder tevreden over het leven. Daarnaast is er in onderzoek ook een link gevonden tussen problematisch gamen en gevoelens van eenzaamheid, een negatief zelfbeeld en sociale angst.

Op basis van het aantal uren gamen alléén is niet te bepalen of een jeugdige problematisch gamet. Toch lijkt er een relatie te zijn tussen het aantal uren gamen en lichamelijke en mentale gezondheid. Gamen heeft voor veel jongeren voordelen bij een beperkt aantal uren gamen per dag. Als jongeren langer dan 3,5 uur per dag gamen, gaan gezondheidsrisico’s juist meer een rol spelen.

De effecten van een game hangen niet alleen af van het soort game en hoeveel iemand gamet, maar ook van de persoon en de context. Sommige jongeren krijgen sneller problemen met gamen dan andere. Jongeren die zich bijvoorbeeld eenzaam, onzeker of somber voelen, kunnen gamen gebruiken om aan die gevoelens te ontsnappen. Het gamen kan daarnaast een veilige setting bieden om online in contact te komen met mensen van allerlei leeftijden en uit verschillende delen van de wereld. Dat maakt gamen extra aantrekkelijk voor jongeren die eenzaam zijn en weinig zelfvertrouwen of weinig sociale vaardigheden hebben. Daarnaast vergroten problemen op school, gepest worden en problemen in de familie de kans op problematisch gamen. Gamen kan een manier zijn om tijdelijk te vluchten in een andere wereld. Het kan dan moeilijk zijn om te stoppen met gamen en weer terug te gaan naar de negatieve gevoelens of problemen in het leven.

Vervolgens kan het gamen gevoelens van somberheid en eenzaamheid juist vergroten, bijvoorbeeld doordat een jeugdige erdoor in problemen komt met familieleden en geen of weinig offline sociale contacten meer heeft. Uit longitudinaal onderzoek komt naar voren dat jongeren die problematisch gameden in de loop van de tijd meer last kregen van depressieve gevoelens, angst en sociale fobie. Kortom, negatieve gevoelens en psychosociale problemen zijn waarschijnlijk zowel oorzaak als gevolg van problematisch gamen. Onder sommige omstandigheden kan (overmatig) gamen dus een zowel een signaal van als een risicofactor voor stemmingsproblemen zijn.

Daarnaast lijkt er ook een link te zijn tussen gamen of ander beeldschermgebruik laat in de avond en slaapproblemen, zoals een slechtere kwaliteit slaap en moeite met inslapen en doorslapen. Gamen en smartphonegebruik vergroten namelijk de lichamelijke en mentale alertheid. Slecht slapen vergroot de kans op psychische problemen zoals depressie en angst.

Sociale media en stemming

Het is belangrijk dat er een goede balans is tussen beeldschermgebruik (zowel sociale media als gamen) en andere activiteiten in het leven, zoals sport, school, slaap en offline sociale contacten. In onderzoek wordt overmatig gebruik van sociale media gelinkt aan een minder gevoel van welzijn, geringere tevredenheid over het leven en symptomen van depressie of angst. Bij jongeren die meerdere sociale media-platforms tegelijkertijd gebruiken, lijkt het risico op stemmingsklachten groter dan bij jongeren die één of twee sociale media-platforms gebruiken. Van de 12- t/m 16-jarige leerlingen van het voortgezet onderwijs heeft zo’n 3% problemen met sociale media, meisjes (4,2%) vaker dan jongens (2,4%).

Gebruik van sociale media kan, net als gamen, zowel een positieve als negatieve invloed hebben op de stemming en het gevoel van welzijn. Aan de ene kant kan actief gebruik van sociale media leiden tot een gevoel van meer connectie en contact hebben met anderen. Aan de andere kant kan excessief gebruik van sociale media leiden tot sociale vergelijkingen, een negatiever zelfbeeld en negatieve gevoelens. Positief nieuws wordt namelijk vaker gedeeld op sociale media dan negatief nieuws. Zo kan er een onrealistisch positief beeld ontstaan van sociale contacten op sociale media, waar de gebruiker zichzelf vervolgens mee vergelijkt.

Berichtgeving en discussies op sociale media over depressiviteit, zelfbeschadiging en suïcide zetten mogelijk aan tot imitatiegedrag. Algoritmes in sociale media zoals Facebook, Instagram en YouTube zouden dit risico kunnen versterken. Daar is echter nog weinig onderzoek naar gedaan. Algoritmes bepalen de manier waarop sociale media hun content tonen, op basis van waar eerder op geklikt is. Als een jeugdige vaak op depressieve filmpjes, berichten of teksten klikt, komen berichten met soortgelijke content dus eerder naar voren. Dat vergroot de kans dat de ideeën en overtuigingen van de jongere worden bevestigd in plaats van ontkracht. Mérelle et al. (2019) deden onderzoek naar jongeren die een eind aan hun leven hadden gemaakt. Zij vonden in hun onderzoek dat op het sociale media-account van een aantal meisjes depressieve quotes en foto’s van zelfbeschadiging waren gedeeld met vriendengroepen. Een aantal van de meiden die aan suïcide waren overleden, had deelgenomen aan zogenaamde ‘pro-anacommunities’ en pro-zelfbeschadigingsgroepen op het internet. Ook kwamen in het onderzoek aanwijzingen naar voren voor online challenges die een paar jongeren tot zelfbeschadigend of suïcidaal gedrag hadden aangezet. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat dit soort challenges veel voorkomt, is het goed om hier alert op te zijn.

Contacten met lotgenoten via sociale media kunnen aan de ene kant een bron van steun vormen, maar kunnen aan de andere kant risicovol zijn als jongeren foto’s van zelfbeschadiging en suïcidale uitingen delen. Het is dus aan te raden om te vragen welke websites, online communities en fora de jongere bezoekt, om vervolgens samen eventuele risico’s te bespreken.

Welke jeugdigen hebben een verhoogd risico?
1. Inleiding
Reageer!