Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp

7. Omgaan met diversiteit

Migrantengezinnen

Hoewel het met veel jeugdigen uit migrantengezinnen goed gaat, loopt een relatief groot deel tegen problemen aan. Problemen kunnen voortkomen uit de migratiegeschiedenis van het gezin die een grote invloed heeft op het gezinsleven. Denk aan het vluchten, oorlogssituaties en tijdelijke scheiding in het gezin die een traumatisch effect kunnen hebben.

Aanpassing aan een nieuwe cultuur

Bij migratie doen zich processen voor van ontworteling, vervreemding en langzame gewenning aan de Nederlandse cultuur. De banden met het land van herkomst worden losser of verbroken, terwijl zich met het land van aankomst nog geen banden hebben gevormd. In veel gevallen passen jeugdigen zich via leeftijdgenoten en school sneller aan de nieuwe omgeving aan dan hun ouders. Deze aspecten van migratie kunnen bijdragen aan onzekerheid bij migrantenouders, zowel bij het opvoeden als bij het vragen om hulp bij de opvoeding. Door de overgang in taal en cultuur kan het gebeuren dat ouders in bepaalde situaties afhankelijk zijn van hun kind. Dit kan voor een gestoorde gezagsverhouding zorgen. Verschillen in opvoedcultuur binnen en buiten het gezin kunnen het gezag van opvoeders verder ondermijnen, waardoor de invloed van buitenaf sterker wordt. Voor hun ontwikkeling blijkt het gunstiger te zijn als jeugdigen zich voor een deel vasthouden aan de cultuur die ze van huis uit meekrijgen dan wanneer ze zich uitsluitend richten op de dominante cultuur in de samenleving. Jeugdigen die  het eerste doen, hebben meer zelfwaardering en minder psychologische problemen dan jeugdigen die niet aan de cultuur van thuis vasthouden.

Vrijwel alle migrantenouders passen hun opvoedingsstijl aan de Nederlandse situatie aan, hoewel er verschillen kunnen zijn in de mate waarin. Migrantengezinnen die hechten aan traditionele collectivistische waarden van gehoorzaamheid, respect voor de ouders en trouw aan de familie blijven vaak het sterkst aan hun oorspronkelijke cultuur vasthouden. Hoe hoger migrantenouders zijn opgeleid, hoe meer ze kiezen voor een ‘Nederlandse’ opvoeding met het accent op autonomie en eigen verantwoordelijkheid. Bij niet-westerse migranten hechten vooral laagopgeleide ouders belang aan conformisme, aanpassing aan de groep. De opvoedwaarden van ouders van migrantenafkomst die zelf in Nederland zijn opgegroeid, liggen meestal dichter bij die van autochtone Nederlanders dan van ouders die in het land van herkomst zijn opgegroeid.

Verschillen tussen jongens en meisjes

In gezinnen van niet-westerse migranten komt het veel voor dat jongens anders worden opgevoed dan meisjes. Zo houden ouders buitenshuis relatief weinig toezicht op jongens. Meisjes worden buitenshuis meestal meer gecontroleerd dan jongens, vooral vanaf de puberteit. Dit geldt vooral voor de eerste, vaak laagopgeleide generatie, terwijl migrantenouders van de tweede generatie doorgaans meer opleiding hebben gehad en jongens buitenshuis meer in de gaten houden.

Competenties van de jeugdprofessional

Jeugdprofessionals dienen rekening te houden met de culturele diversiteit van de doelgroep. Daarvoor zijn een open, sensitieve houding zonder vooroordelen en vaardigheid in interculturele communicatie nodig. Dit vraagt van jeugdprofessionals inzicht in en reflectie op de eigen waarden en normen, en ruimte om een vertrouwensband op te bouwen. Daarnaast is het belangrijk dat de jeugdprofessional aandacht heeft voor (mogelijke) eigen stigmatiserende ideeën en de invloed van stigma’s uit de samenleving.

Interculturele competenties

Kramer definieert interculturele competenties als een geïntegreerd geheel van kennis, houding en vaardigheden waarmee jeugdprofessionals adequate hulp en zorg kunnen verlenen aan cliënten met een andere etnische of culturele achtergrond dan zijzelf.

Als de jeugdprofessional vanuit meerdere culturele perspectieven bepaalde situaties kan herkennen en hier vanuit kan handelen, is hij of zij intercultureel competent. Deze focus van culturele competenties sluit aan op de drie uitgangspunten die Kramer gebruikt bij het beschrijven van interculturele competenties:

  1. bekendheid met de eigen culturele (inclusief professionele) achtergrond;
  2. het wereldbeeld van de ander kennen en daarop aansluiten en
  3. het strategisch hanteren van cultuurspecifieke interventies.

Eergerelateerd geweld

De jeugdprofessional moet zich er aan het begin van het beslisproces bewust van zijn dat eergerelateerde problematiek kan spelen bij migrantengezinnen. Eergerelateerd geweld betreft vormen van dwang, psychisch en fysiek geweld gepleegd vanuit een eermotief. Het gaat daarbij om geweld dat wordt toegepast om te voorkomen dat een lid van de familie gedrag vertoont dat de zedelijke familie-eer in de gemeenschap kan schaden of om geweld tegen de (vermeende) eerschender om de geschonden familie-eer te herstellen. Het belang van zedelijke familie-eer telt nog in veel bevolkingsgroepen met een groepscultuur. Het zijn vooral culturen rond de Middellandse Zee, het Midden-Oosten, en Zuid- en Centraal-Azië waar eergerelateerd geweld voorkomt. Ook onder Roma, Hindoestaanse en orthodox-christelijke gemeenschappen in Nederland komt eergerelateerd geweld voor. Eergerelateerd geweld valt onder de noemer ‘schadelijke traditionele praktijken’, net als bijvoorbeeld huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking. Eergerelateerd geweld lijkt in haar uitingsvormen op andere vormen van ‘geweld in afhankelijkheidsrelaties’ als huiselijk geweld en kindermishandeling. Er is echter een aantal verschillen, waardoor een specifieke aanpak noodzakelijk is met aandacht voor de dynamiek die zich in deze gezinnen en cultuur voordoet. Eergerelateerde problematiek vereist daarom gespecialiseerde hulpverlening.

Specifieke aandachtspunten voor de vraagverheldering

Volgens deskundigen uit de praktijk dient de jeugdprofessional tijdens de vraagverhelderingsfase na te gaan of de ouder(s) en/of jeugdige Nederlands begrijpt en spreekt. Zo niet, dan is een neutrale volwassen tolk belangrijk.

De rol van de tolk in het gesprek

Goede samenwerking tussen jeugdprofessional, ouders, jeugdige en tolk is cruciaal om een goede werkrelatie op te bouwen. De persoonlijke eigenschappen van de tolk, zijn taakopvatting en zijn persoonlijke en culturele achtergrond spelen een belangrijke rol in zijn keuze voor een bepaalde manier van verwoorden. De jeugdprofessional moet er rekening mee houden dat de tolk een behoorlijk bepalende rol speelt in het gesprek tussen jeugdprofessional, ouders en jeugdige. Spraakverwarring, onbegrip, het gevoel langs elkaar heen te praten, kunnen heel goed te maken hebben met subtiele vertaalproblemen zonder dat de tolk echt fouten maakt. Hoe langer de tekst die de tolk moet onthouden, hoe groter de kans dat hij stukken inkort of weglaat of dat hij de volgorde verandert waarin de dingen gezegd worden.

De volgende aandachtspunten kunnen professionals helpen in gesprekken en diagnostiek, als er sprake is van verschillende opvoedingswaarden en communicatieproblemen:

  1. breng de opvoedingsvisie van de ouders in kaart;
  2. analyseer in hoeverre de generatieverschillen tussen ouders en jeugdigen vanaf twaalf jaar worden ingekleurd door cultuurverschillen;
  3. probeer cultuurverschillen te overbruggen;
  4. let op valkuilen in de communicatie;
  5. onderschat de invloed van de minderheidspositie niet;
  6. houd rekening met specifieke achterstanden als gevolg van de migratie;
  7. zorg voor een methodiek en werkwijze ‘op maat’;
  8. zorg voor intercultureel competente professionals.

Hulpmiddelen

Diverse hulpmiddelen kunnen bijdragen aan het communiceren met migrantengezinnen.

  • Met de Bewustwordingsscan Communiceren zonder cultuurdrempels (ZonMw) kunnen hulpverleners hun communicatieve vaardigheden meten en een beeld krijgen van hun competenties op het gebied van interculturele communicatie.
    • De toolkit Cultuursensitieve en inclusieve communicatie van Pharos helpt om te gaan met cultuurverschillen en geeft communicatietips voor een multiculturele samenleving.
    • Het Cultureel Interview is ontworpen om culturele informatie te verkrijgen van een cliënt.
    • Professionals van jeugdhulpaanbieders de Mutsaersstichting en Juzt ontwikkelden op basis van deze verschillende methodieken de Korte Interventie Methode (KIM). KIM brengt hulpverleners in gesprek met migrantengezinnen over communicatie- en gedragsproblemen binnen het gezin.

Specifieke aandachtspunten voor de probleem- en krachtenanalyse

Er is weinig bekend over de bruikbaarheid (betrouwbaarheid en validiteit) van instrumenten bij migrantenjeugdigen en migrantengezinnen. Bij gebruik van vragenlijsten mag er niet zomaar van worden uitgegaan dat de bewezen betrouwbaarheid, validiteit en normering ook voor cliënten met migratie-achtergrond geldig zijn.

Cultuursensitieve instrumenten

Om te bepalen of een instrument geschikt is voor migranten, noemen deskundigen onderstaande kenmerken van instrumenten:

  • het taalgebruik in de instructie en de items is duidelijk, eenduidig en eenvoudig;
  • de scores tussen autochtone en migrantenjeugdigen zijn vergeleken;
  • het instrument heeft normgroepen waarin een representatief aantal migrantenjeugdigen is opgenomen;
  • de normgroepen zijn onderscheiden naar herkomst en verblijfsduur;
  • bij het meten van intelligentie wordt een test gekozen die zowel intelligentie in aanleg als aangeleerde schoolse vaardigheden meet;
  • het instrument heeft ook een versie beschikbaar in de moedertaal.

Het afnemen of interpreteren van een test

Ook bij het afnemen en interpreteren van een test dient de jeugdprofessional rekening te houden met de culturele achtergrond van de jeugdige en de ouders. Deskundigen geven onderstaande adviezen voor testgebruik bij migrantengroepen:

  • verzamel informatie over de achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;
  • ga na of de ouders en de jeugdige de instructies en items voldoende begrijpen;
  • ga na hoe goed het taalniveau in de moedertaal is en bepaal of het nodig en zinvol is om een test in de moedertaal te gebruiken (indien beschikbaar);
  • vergelijk scores van de individuele jeugdige indien mogelijk zowel met de eigen groep als met de gehele normeringgroep;
  • laat ook beoordelaars en psychologen met een migratieachtergrond naar de resultaten kijken;
  • vermeld in de rapportage in hoeverre de test bruikbaar is in relatie tot de culturele achtergrond en de taalkennis van de onderzochte.

Interventies voor migrantengezinnen

Van veel interventies is niet bekend of zij ook geschikt zijn voor jeugdigen en ouders uit een andere dan de Nederlandse cultuur. Uit onderzoek blijkt dat aanpassing van interventies aan de normen en waarden van verschillende groepen kan bijdragen aan betere acceptatie, groter bereik en minder uitval van etnische minderheidsgroepen. Mogelijk zijn de interventies ook effectiever. Het gaat dan zowel om aanpassingen in de ‘oppervlakte’ (zoals vertaalde materialen) als om aanpassingen aan de dieperliggende structuur (zoals het verwerken van de normen, waarden en het wereldbeeld van bepaalde groepen in de interventies).

Ouders en jeugdigen met een LVB
Inleiding
Reageer!