Crisisplaatsing

Inleiding

Soms ontstaan acute problemen in een gezin. Ouders en jeugdigen weten niet altijd hoe ze die problemen kunnen oplossen. In zo’n crisissituatie kan een jeugdzorgwerker direct ingezet worden. De jeugdzorgwerker zal op basis van de vaak beperkte en onvolledige beschikbare informatie moeten beslissen welke maatregelen te nemen of welke hulp te verlenen. Welke afwegingen de jeugdzorgwerker in een crisissituatie het best kan maken staat beschreven in deze richtlijn.

Een van de maatregelen waartoe een jeugdzorgwerker kan besluiten, is crisisplaatsing. Soms dreigt namelijk direct gevaar voor de jeugdige of een of meerdere andere gezinsleden. Als er een acuut gevaar voor de jeugdige is of de jeugdige vormt een acuut gevaar voor andere gezinsleden, dan kan het beter zijn de jeugdige (tijdelijk) ergens anders onder te brengen. Ouders kunnen daarmee instemmen. Mochten ouders niet instemmen, dan kan de jeugdzorgwerker om een voorlopige ondertoezichtstelling (OTS) vragen. Een voorlopige OTS kan ook aangevraagd worden als direct in het gezag moet worden voorzien omdat beide ouders hiertoe niet meer in staat zijn (zoals bij een gezinsmoord of partnerdoding).

De Richtlijn Crisisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming gaat over jeugdigen van 0 tot 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) die thuis of in een pleeggezin wonen en bij wie een crisisplaatsing overwogen wordt. Uitloop tot 23 jaar is alleen mogelijk wanneer een jongere voor zijn 18e al te maken had met jeugdhulp.

Een uniforme richtlijn voor het al dan niet uit huis plaatsen van jeugdigen in een crisissituatie is om meerdere redenen van belang. Een crisisplaatsing is een zeer ingrijpende beslissing – voor de jeugdige, zijn ouders én voor de beslisser. Zeker wanneer de crisisplaatsing in een gedwongen kader of zonder instemming van de ouders plaatsvindt. Met een crisisplaatsing wordt ingegrepen in de (onverbrekelijke) band tussen een jeugdige en zijn ouders. Dergelijke beslissingen dienen daarom zeer zorgvuldig te worden genomen.

De professional moet bij een crisisplaatsing een afweging tussen twee kwaden maken. Daarbij bestaat een kans dat hij een fout maakt als hij een jeugdige uit huis plaatst, maar ook als hij dat niet doet. Zijn keuze kan grote gevolgen hebben. Wat de beslissing moeilijk maakt, is dat dergelijke gevolgen pas achteraf zichtbaar worden en niet altijd van tevoren te overzien zijn. Daarom is er nu een richtlijn ontwikkeld. Deze richtlijn helpt professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming om weloverwogen te besluiten over uithuisplaatsingen in crisissituaties. Een landelijke richtlijn zorgt voor uniformiteit.

Het volgen van deze richtlijn betekent niet dat er geen jeugdigen meer uit huis geplaatst worden. De veiligheid van jeugdigen dient altijd een eerste afweging te zijn. Wel beoogt de richtlijn dat eerder en vaker ambulante interventies worden ingezet om een uithuisplaatsing in crisissituaties te voorkomen. In de richtlijn wordt een onderscheid gemaakt tussen het direct handelen tijdens een crisissituatie en het inzetten van programma’s en interventies direct erná. De jeugdzorgwerker beoordeelt naar aanleiding van een aanmelding de ernst van de situatie en kan besluiten dat hij naar het gezin toe gaat. Dit doet hij vooral bij zeer ernstige situaties waarin de jeugdige of een gezinslid direct fysiek gevaar loopt. Dit verschilt van het direct na de crisis inzetten van ambulante crisisinterventies. In Nederland is hier een onderscheid gemaakt tussen instellingen. Het inzetten van ambulante crisisinterventies is de verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder. Het inschatten van de ernst van de crisis, het nemen van maatregelen in een crisissituatie is de verantwoordelijkheid van de jeugdzorgwerker van een (boven)lokale crisisdienst. Zie figuur 1 in de Complete Richtlijn (pdf) voor een overzicht van alle stappen die bij een crisissituatie komen kijken.

Doelgroep van de richtlijn

De richtlijn (inclusief onderbouwing, pdf en werkkaarten, pdf) is primair bedoeld voor jeugdzorgwerkers. Zij moeten ermee kunnen werken. De gekwalificeerde gedragswetenschappers waarmee de jeugdzorgwerkers overleggen over crisisplaatsingen vormen de tweede doelgroep. Daarnaast is van de richtlijn een aparte cliëntversie gemaakt. Deze is primair bedoeld voor de cliënten: de jeugdigen en hun ouders.

Onderwerp van de richtlijn

Deze Richtlijn Crisisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming gaat over uithuisplaatsingen in crisissituaties van jeugdigen die in een (pleeg)gezin wonen. Een crisissituatie in een residentiële voorziening valt buiten de scope van deze richtlijn.

Een crisisplaatsing houdt in dat een jeugdige (tijdelijk) ergens anders verblijft dan in zijn eigen (pleeg)gezin, bijvoorbeeld in een gezinshuis of residentiële instelling. Een crisisplaatsing kan zowel vrijwillig als gedwongen, en zowel met als zonder instemming van ouders en jeugdige plaatsvinden. Voor een gedwongen crisisplaatsing, in combinatie met een ondertoezichtstelling (OTS), is altijd een machtiging uithuisplaatsing nodig. Deze wordt afgegeven door de kinderrechter.

In het algemeen is de aanpak gelijk voor jongens en meisjes, en voor jeugdigen met een verschillende etnisch-culturele achtergrond. Ook jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking worden gelijk benaderd. Wel hoort de jeugdprofessional altijd alert te zijn op specifieke problemen die kunnen spelen (denk bijvoorbeeld aan eerwraak of loverboys). Daarnaast heeft hij aandacht voor problematiek van jeugdigen die behoren tot een bijzonder kwetsbare groep (volgens de criteria van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind). Hij hoort oog te hebben voor de specifieke omstandigheden waarin deze jeugdigen verkeren en hier zijn interventies op af te stemmen.

Uitgangsvragen

De Richtlijn Crisisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming is ontwikkeld door de Werkgroep Uithuisplaatsing en Crisisplaatsing. De samenstelling van de werkgroep is weergegeven in bijlage 1 van de complete richtlijn (pdf). De werkgroep heeft drie uitgangsvragen geselecteerd:

  • Wat is een crisis? In welke situaties is direct ingrijpen noodzakelijk? Wie beoordeelt de crisis en welke bevoegdheden zijn gewenst? Met wie moet er wanneer samengewerkt worden? Hoe handelt de jeugdzorgwerker in de eerste uren na het ontstaan van een crisis?

  • Waar moeten jeugdzorgwerkers (minimaal) op letten bij crisisplaatsing?

    • Wat moeten ze weten over de aard en ernst van de problematiek om te kunnen beslissen over een crisisplaatsing?
    • Hoe kunnen ze, ondanks de crisissituatie, zorgvuldig beslissen over een crisisplaatsing?
  • Welke programma’s en interventies zijn aan te raden direct na de crisis? Welke interventies dragen mogelijk bij aan het voorkómen van een crisisplaatsing?

… Meer

De eerste uitgangsvraag was geen vraag die voortkwam uit de knelpuntenanalyse. Deze uitgangsvraag is toegevoegd door de Werkgroep Uithuisplaatsing en Crisisplaatsing op basis van het commentaar van de RAC-J op het concept van de Richtlijn Crisisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming. De derde uitgangsvraag is veranderd waardoor het accent minder op het voorkómen van crisisplaatsing ligt.

Betrokkenheid van cliënten bij de ontwikkeling van de richtlijn

Cliënten (ouders van jeugdigen die jeugdhulp (hebben) ontvangen) zijn gedurende het hele proces bij de ontwikkeling van de richtlijn betrokken geweest. Zo hebben ze hun voorkeuren aangegeven bij het bepalen van de uitgangsvragen. Daarnaast hebben ze tijdens de proefimplementatie hun ervaringen met het werken vanuit de richtlijn kenbaar gemaakt. Verder is er een werkgroep van ervaringsdeskundigen (de zogenaamde ‘cliëntentafel’) geformeerd. De cliënten zijn door het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg (LCFJ) benaderd.

De cliëntentafel is tijdens de ontwikkeling van de richtlijn geraadpleegd als er vragen waren. Door mee te denken over inhoud en formulering hebben de cliënten een grote bijdrage geleverd aan de praktische bruikbaarheid van de richtlijn. Dit geldt met name voor aspecten als de ongelijkheid tussen hulpverlener en cliënt, de ouder- en opvoedingsrelatie en zorgen om de jeugdige.

De cliëntentafel heeft geadviseerd om hulpverlening vanuit de richtlijn te baseren op gedeelde besluitvorming. Om cliënten te informeren over de inhoud van de richtlijn, is een cliëntversie van de richtlijn Crisisplaatsing ontwikkeld, die van commentaar is voorzien door de cliëntentafel. De cliëntversie kan cliënten helpen om samen met de professional afwegingen te maken en beslissingen te nemen over de hulp die zij nodig hebben.

Beoordeling van wetenschappelijk bewijsmateriaal

De beantwoording van de uitgangsvragen is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, ‘grijze’ literatuur, praktijkkennis en de voorkeuren van professionals. Voor het literatuuronderzoek vormt de kenniscollectie van het Nederlands Jeugdinstituut de basis. Bij de ontwikkeling van de richtlijn is gebruik gemaakt van het artikel Crisisinterventie in gezinnen: wat werkt?.

Om de kwaliteit van wetenschappelijk bewijsmateriaal te kunnen beoordelen, is de systematiek van de Erkenningscommissie (Jeugd)interventies gevolgd. Deze methode is toegesneden op de onderzoekspraktijk die in de jeugdhulp en jeugdbescherming gangbaar is. Volgens deze methode worden bij de beoordeling van het wetenschappelijke materiaal zeven niveaus onderscheiden. Deze lopen uiteen van ‘zeer sterk bewijs’ tot ‘zeer zwak bewijs’.

De conclusies die uit de beoordeling van de wetenschappelijke studies voortvloeien, zijn weer in drie niveaus in te delen. Deze niveaus corresponderen met die van de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEJ). Deze systematiek is niet gehanteerd bij het beoordelen van de literatuur over besluitvorming, omdat deze niet bruikbaar bleek voor het type onderzoek dat hiernaar gedaan wordt. Voor de beoordeling van studies die niet over interventies gaan, is een ander passend beoordelingskader gebruikt.

Bijstelling en herziening van de richtlijn

Deze richtlijn is gebaseerd op de kennis die tijdens het schrijven beschikbaar was. Nu de richtlijn is uitgebracht, wordt informatie verzameld over het gebruik van de richtlijn. De zo verzamelde feedback, maar ook nieuwe inzichten kunnen aanleiding zijn om de richtlijn bij te stellen. Het is gebruikelijk richtlijnen ongeveer eens in de vijf jaar te herzien, of eerder als daar aanleiding toe is. Gedurende de looptijd van het Programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming (tot en met 2015) zag de Stuurgroep Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming toe op de bijstelling van de richtlijnen. Momenteel voert het Nederlands Jeugdinstituut in opdracht van de beroepsverenigingen (NIP, NVO en BPSW) het beheer en onderhoud van de richtlijnen uit.

Juridisch kader

Uithuisplaatsing in een crisissituatie valt binnen diverse internationale en nationale (juridische) kaders. Internationaal gezien zijn dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en VN-richtlijnen. De Nederlandse wet- en regelgeving rondom uithuisplaatsing is vastgelegd in de Jeugdwet en het Burgerlijk Wetboek (BW). Wat dit praktisch betekent, wordt hieronder per thema weergegeven.

Crisissituaties en besluitvorming

Ouders hebben het recht en de plicht om hun kind op te voeden en de jeugdige heeft het recht om door de eigen ouders te worden opgevoed (artikel 7 IVRK; artikel 247.1 BW). De ouders passen in de verzorging en opvoeding van hun kind geen geestelijk of lichamelijk geweld toe en vernederen hun kind niet (artikel 247.2 BW).

Gaat het toch niet goed thuis, dan kan de staat ingrijpen en indien nodig tot uithuisplaatsing besluiten. Daarbij is altijd een professional uit de jeugdhulp betrokken. Hij spreekt met ouders en jeugdige de eventuele uithuisplaatsing door en regelt dat er toestemming is voor de uithuisplaatsing van ouders dan wel de kinderrechter. Minderjarigen, ongeacht hun leeftijd, hebben het recht om op hun eigen niveau op de hoogte te worden gesteld van de situatie, en vervolgens hun mening te geven. Aan deze mening moet passend gewicht worden gehecht. Jeugdigen die ernstig in hun ontwikkeling of gezondheid worden bedreigd, kunnen door de kinderrechter onder toezicht gesteld worden (artikel 1:254 lid 1 BW). Ouders hebben dan niet meer alleen de verantwoordelijkheid voor hun kind, maar delen die met een gezinsvoogd.

Bij een crisisplaatsing moet in veel gevallen een machtiging uithuisplaatsing door de kinderrechter afgegeven worden. Een kinderrechter kan een machtiging uithuisplaatsing afgeven wanneer de verzorging en opvoeding van een jeugdige in het geding is, of wanneer onderzoek naar de geestelijke en/of lichamelijke gesteldheid van de jeugdige noodzakelijk is.

Het besluit tot crisisplaatsing hoort niet uit de lucht te komen vallen. Ouders en jeugdige dienen in het proces eraan voorafgaand zorgvuldig bij de besluitvorming te worden betrokken (artikelen 3.1, 3.2, 9.1 en 12 IVRK). De betrokkenheid van jeugdigen en ouders is uitgewerkt in de paragraaf over gedeelde besluitvorming.

Inzetten van ambulante interventies

De verplichtingen die uit het IVRK voortvloeien zijn verder uitgewerkt in de Internationale Richtlijnen voor Alternatieve Zorg van Kinderen. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind (artikel 18.1 IVRK) en hebben recht op ondersteuning van de overheid. Alle inspanningen dienen er in de eerste plaats op gericht zijn dat de jeugdige bij zijn ouders kan blijven, naar hen kan terugkeren, of eventueel bij naaste familieleden kan worden ondergebracht.
In sommige crisissituaties moet in het gezag moet worden voorzien omdat de ouders het gezag niet meer kunnen, willen of mogen uitoefenen. Het voorzien in het (tijdelijke) gezag door de Raad voor de Kinderbescherming is dan een eerste vereiste. Later kan dan bezien worden of ouders of familie eventueel het gezag (terug)krijgt.

Juridische betekenis van de richtlijn

Deze richtlijn beschrijft wat onder goed professioneel handelen wordt verstaan. De kennis die tijdens het schrijven van de richtlijn beschikbaar was, vormt hierbij het uitgangspunt. Het gaat over kennis gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, maar ook over praktijkkennis en de voorkeuren van cliënten. Door deze kennis in kaart te brengen wil de richtlijn jeugdprofessionals houvast bieden. Het idee is dat zij de kwaliteit van hun beroepsmatig handelen vergroten als ze de richtlijn volgen. Ook kan de richtlijn cliënten helpen om de juiste keuzes te maken.

Richtlijnen zijn geen juridische instrumenten. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben, zoals een wet, of zoals regels die op een wet gebaseerd zijn. Ze kunnen wel juridische betekenis hebben. Daarvoor moet de richtlijn allereerst door de beroepsgroep worden onderschreven. De nu voorliggende richtlijn is aangenomen door drie beroepsverenigingen (NIP, NVO en BPSW). Deze zijn representatief voor de beroepsgroepen die werkzaam zijn in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Samen werken ze aan het ontwikkelen van richtlijnen. Maar de juridische betekenis van een richtlijn hangt ook af van diens praktische bruikbaarheid. De richtlijn moet bijvoorbeeld niet te vaag of te algemeen gesteld zijn. Hij dient aan te geven waarop hij precies betrekking heeft, zonder zo ‘dichtgetimmerd’ te zijn dat er weinig of niets van de eigen verantwoordelijkheid van de professional over blijft. Kunnen jeugdprofessionals in de praktijk goed met de richtlijn uit de voeten, dan zegt dat iets over de kwaliteit en daarmee de waarde van die richtlijn.

Uitgangspunt is dat richtlijnen door de jeugdprofessional worden toegepast. Ze vormen immers de uitdrukking van wat er in het werkveld door de beroepsgroep als goed professioneel handelen wordt beschouwd. Daarom worden ze ook wel een ‘veldnorm’ genoemd. Richtlijnen zijn dus niet vrijblijvend, maar ook geen ‘dictaat’. Dat wil zeggen dat ze niet bindend zijn: de jeugdprofessional kan ervan afwijken. Hij móet er zelfs van afwijken als daarmee – naar zijn oordeel – de belangen van de cliënt beter zijn gediend. De informatie in de richtlijn is namelijk niet het enige waarop de professional zich dient te baseren om tot goede zorg te komen. Hij dient ook de unieke situatie van de cliënt plus diens voorkeuren mee te wegen, en zich te houden aan wet- en regelgeving en het beroepsethische kader van zijn beroepsgroep. Correct gebruik van richtlijnen vooronderstelt dus het nodige vakmanschap. Het is daarom van groot belang dat de beroepsbeoefenaar kan motiveren waarom hij van de richtlijn is afgeweken. Hij moet zijn overwegingen en beslissingen zorgvuldig kunnen onderbouwen. Om die reden moeten ze ook in het dossier worden opgenomen. Op deze manier kan de professional verantwoording afleggen over zijn beroepsmatig handelen. Niet alleen aan de cliënt, maar eventueel ook aan het Tuchtcollege.

Gedeelde besluitvorming

Het is van groot belang dat de jeugdprofessional ouders en jeugdige uitnodigt tot samenwerking en hen gedurende het hele hulpproces bij de besluitvorming betrekt. Beslissingen hebben immers een grote impact op hun leven. Daarom horen de wensen en verwachtingen van ouders en jeugdige leidend te zijn. Hún ervaringen, hún kijk op de problematiek en de oplossing ervan vormen het uitgangspunt voor de afwegingen die de professional maakt. Actieve deelname van ouders en jeugdige bevordert bovendien het effect van de hulpverlening.

Nu kunnen ouders en jeugdige pas echt als volwaardig partner meedenken en meepraten als zij voldoende geïnformeerd zijn. De richtlijn kan hierbij helpen. De professional bespreekt de richtlijn met ouders en jeugdige en wijst hen op het bestaan van een cliëntversie. Hij legt de stappen in het hulpproces uit op een manier die voor hen begrijpelijk is, houdt rekening met de emoties die zijn verhaal oproept en biedt ouders en jeugdige de ruimte om te reageren. Hij legt hun uit welke keuzemogelijkheden er zijn, om vervolgens samen na te gaan hoe zij tegen deze opties aankijken. Welke voorkeuren hebben ze en wat willen ze juist niet? Elke jeugdige heeft, ongeacht zijn leeftijd, het recht om zijn mening te geven. Aan deze mening wordt een passend gewicht toegekend: niet de leeftijd maar de capaciteiten van de jeugdige zijn leidend. Een jeugdige moet dan wel weten wat er aan de hand is. De jeugdprofessional hoort dus duidelijk uit te leggen wat er speelt, op een niveau dat aansluit bij de capaciteiten van de jeugdige.

In principe volgt de professional bij de besluitvorming de voorkeur van ouders en jeugdige. Is de veiligheid van de jeugdige in het geding, dan kan dat mogelijk niet. De professional legt in zo’n geval duidelijk uit waarom hij een andere keuze maakt, en wat daarvan de consequenties zijn.

Zo komt er een proces van gedeelde besluitvorming (shared decision making) op gang. Professionals, ouders én jeugdige hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om het hulpproces te laten slagen. Zij moeten dus samenwerken. Onder samenwerking wordt verstaan dat de jeugdprofessional:

  • luistert naar de verwachtingen en wensen van ouders en jeugdige. Deze zijn leidend in het hele proces. Maakt de professional een afwijkende keuze, dan legt hij uit waarom hij dat doet;

  • ouders en jeugdige (indien van toepassing met behulp van deze richtlijn) informeert wat wel en niet werkt bij bepaalde problemen;

  • ouders en jeugdige uitleg geeft over de verschillende stappen in het proces van diagnostiek en behandeling;

  • ouders en jeugdige verschillende hulpmogelijkheden voorlegt die van toepassing zijn op hun situatie; de voor- en nadelen van elke optie bespreekt (liefst door cijfers/feiten ondersteund); en nagaat welke voorkeuren ouders en jeugdige hierin hebben;

  • er voortdurend rekening mee houdt dat het ouders en jeugdige aan kracht, vaardigheden of inzicht kan ontbreken om optimaal van de aangeboden hulp gebruik te maken. Het expliciet delen van deze omstandigheden en pogen hierover (meer) gedeeld perspectief te krijgen, is noodzakelijk om samen tot een besluit te komen waarin ouders en jeugdige zich het best kunnen vinden;

  • niet alleen oog heeft voor de jeugdige, maar voor het hele gezin;

  • zich aanpast aan het tempo van ouders en jeugdige bij het doorlopen van het proces, tenzij de jeugdige acuut in gevaar is. In dat geval dient de jeugdprofessional uit te leggen waarom bepaalde stappen nu genomen moeten worden;

  • zich ervan vergewist dat ouders en jeugdigen begrijpen wat gezegd en geschreven wordt;

  • ouders bij een zorgsignaal zo snel mogelijk betrekt;

  • ouders, en waar mogelijk jeugdige, in een open sfeer uitnodigt tot samenwerking;

  • open en niet-veroordelend luistert naar het individuele verhaal van elke ouder en elke jeugdige;

  • open en niet-veroordelend luistert naar de problemen die ouders en jeugdige ervaren;

  • oog heeft voor de mate waarin ouders, en eventueel jeugdige, zich gestuurd voelen dan wel vrijwillig hulp hebben gezocht;

  • uitgaat van de kracht en motivatie van ouders om in de opvoeding bepaalde doelen te bereiken;

  • met ouders en jeugdige afstemt wat reëel en ‘goed genoeg’ is.

… Meer

Maar ook ouders, en indien van toepassing ook de jeugdigen, werken naar beste kunnen mee. Dit houdt in dat zij:

  • zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid en mogelijkheden om het hulpproces te laten slagen;

  • zelf de regie hebben, mits zij het belang van de jeugdige (waaronder de veiligheid) voorop stellen;

  • bereid zijn tot samenwerking met de jeugdprofessional;

  • openstaan voor de kennis en ervaring van de jeugdprofessional;

  • vragen om advies, en proberen iets met dat advies te doen;

  • ondersteuning toestaan als zij zelf onvoldoende mogelijkheden hebben om een advies op te volgen;

  • op tijd aangeven dat iets niet werkt of niet past;

  • eventueel om extra ondersteuning en/of een andere jeugdprofessional vragen;

  • zelf hun mening en ideeën naar voren brengen.

… Meer

Gedeelde besluitvorming is dus zowel in het vrijwillige als in het gedwongen kader van toepassing. In het gedwongen kader kunnen er wel minder keuzeopties zijn, of kunnen er aan bepaalde keuzes andere voorwaarden of consequenties zijn verbonden. Dit maakt het hulpproces gecompliceerd, maar onderstreept het belang van een goede samenwerking.

Ouders en jeugdige dienen ook bij hulp in een gedwongen kader uitvoerig geïnformeerd te worden over de eventuele keuzemogelijkheden, de maatregelen die worden genomen, en over hun rechten en plichten hierin. De professional dient regelmatig te vertellen welke stappen er worden gezet en wat er van ouders en jeugdige verwacht wordt. De professional moet zijn overwegingen en beslissingen zorgvuldig kunnen onderbouwen. Hij hoort hiervan aantekening te maken in het cliëntdossier.

Diversiteit

Om een goede werkrelatie te kunnen opbouwen, is goed contact met de ouders van belang. Nu vinden niet alle ouders het even makkelijk hulpverleners te vertrouwen. De jeugdprofessional moet daarom voldoende tijd nemen om dit vertrouwen te winnen. Ook is het raadzaam er rekening mee te houden dat ouders een ander referentiekader kunnen hebben. Ze denken bijvoorbeeld dat de ziekte van hun kind een andere oorzaak heeft dan de professional denkt, of ze kijken anders tegen opvoeden aan. De jeugdprofessional hoort te onderzoeken met welke verwachtingen de ouders komen en zich bewust te zijn van de verwachtingen die hijzelf van de ouders heeft. Ouders kunnen ook weerstand hebben tegen de bemoeienis van (overheids)instanties bij de opvoeding van hun kind. In zulke situaties is meer tijd nodig om het vertrouwen te winnen.

Er zijn ook ouders die niet goed met het gangbare schriftelijke materiaal uit de voeten kunnen, bijvoorbeeld doordat ze de taal niet goed machtig zijn, laag zijn opgeleid of een (licht) verstandelijke beperking hebben. Zij kunnen ook moeite hebben met bepaalde interventies, omdat deze uitgaan van een taalvaardigheid en een abstractievermogen dat bij hen niet voldoende aanwezig is. De jeugdprofessional doet er daarom goed aan te zorgen voor begrijpelijk voorlichtingsmateriaal, en voor een interventie te kiezen die aansluit bij de capaciteiten van zowel de ouders als de jeugdige.

Veranderingen in de zorg voor jeugd

Het kan voorkomen dat in de ene gemeente bepaalde interventies wel worden aangeboden en in de andere gemeente niet. Ook kan het aanbod binnen gemeenten per jaar verschillen. Bovendien kan het voorkomen dat aanbevolen interventies (voor onbepaalde tijd) helemaal niet beschikbaar zijn. Zoek in zo’n geval naar alternatief aanbod dat gericht is op beschermende of risicofactoren bij het gezin. Meld daarnaast lacunes in het hulpaanbod bij de manager van de instelling. Gebruik de Richtlijn Crisisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming daarbij als onderbouwing.

Leeswijzer

Deze richtlijn met bijbehorende werkkaarten (zie werkkaart 1, pdf en werkkaart 2, pdf) is bedoeld voor jeugdprofessionals die met het onderwerp van deze richtlijn te maken hebben. De richtlijn vormt de neerslag van een groter document, namelijk ‘de onderbouwing’ (pdf). Deze onderbouwing is apart te raadplegen. Voor cliënten en andere geïnteresseerden is er een cliëntversie van de richtlijn gemaakt. Ook deze is apart verkrijgbaar. Alle documenten zijn openbaar.

In de volgende drie hoofdstukken worden de vragen een voor een beantwoord:

  • Het hoofdstuk “Een crisis, en dan?” behandelt de eerste uitgangsvraag. Wat is een crisis? In welke situaties is direct ingrijpen noodzakelijk? Wie beoordeelt de crisis en welke bevoegdheden zijn gewenst? Met wie moet wanneer samengewerkt worden? Hoe handelt de jeugdzorgwerker in de eerste uren na het ontstaan van een crisis? In dit hoofdstuk staan dus de stappen die de jeugdzorgwerker zet rond het moment dat een melding van een crisissituatie binnenkomt.

  • Het hoofdstuk “Besluitvorming” geeft antwoord op de vraag waar jeugdzorgwerkers (minimaal) op moeten letten bij een crisisplaatsing. Wat moeten ze weten over de aard en ernst van de problematiek om te kunnen beslissen over een crisisplaatsing? En hoe kunnen ze, ondanks gebrekkige informatie en onder tijdsdruk, zorgvuldig over een crisisplaatsing beslissen? In dit hoofdstuk gaat het dus over de besluitvorming tot eventuele crisisplaatsing.

  • Het hoofdstuk “Programma’s inzetten direct na de crisis” gaat over de programma’s en interventies die direct na de crisis ingezet kunnen worden. En over de interventies die mogelijk bijdragen aan het voorkómen van een crisisplaatsing.

… Meer

In deze richtlijn wordt nadrukkelijk over het verhogen van veiligheid gesproken. Het waarborgen van de veiligheid van de jeugdige of de gezinsleden is helaas nooit voor honderd procent mogelijk.

1. Een crisis, en dan?
Reageer!